english/engels

Begraafplaats: Nieuweschans

Aanvankelijk begroeven de Schanskers hun doden in Weener, Leer (beide gelegen over de grens in Duitsland), Winschoten of Pekela. Dit waren grote afstanden, de wegen waren onbestraat, zowel ’s zomers als ’s winters bracht dit problemen met zich mee. In 1816 constateerde men de groei van de gemeente, maar er was nog geen geld genoeg voor een eigen begraafplaats. Men schetste de situatie in Den Haag en vroeg de Commissaris-Generaal van Oorlog of men rijksgrond, n.l. een deel van de vestingwallen, wilde afstaan voor dit doel. Van koning Willem I kreeg men de beschikking over een stukje glacie van 8 roeden; in 1842 bleek dat het terrein 12 roeden groot was.

Men had nu voor jaren genoeg grond; in het naburige Bunde was dat niet het geval, daar begroef men zijn doden in Smarlingen en Emden. Toen deze begraafplaatsen overvol werden, richtte men zijn blik op de mooie plaats op slechts 5 kilometer afstand in Nieuweschans. Daar veel Bundenaren verwant waren met de Schanskers , vond men dit geen probleem en het kerkbestuur kreeg hier goede inkomsten van. De Bundenaren moesten per graf 10 à 12 gulden betalen en wilden ook enige plaatsen op voorraad reserveren. Alles ging niet zonder slag of stoot, er waren hevige protesten, maar uiteindelijk gaven de goede inkomsten de doorslag. Pas in 1873 konden de Bundenaren niet meer terecht op Nederlandse bodem en zij besloten een eigen begraafplaats te kopen.

In 1870 werden de vestingwallen ontmanteld en toen bleek dat de kille niet eigenaar was en moest het terrein alsnog kopen. Dat bracht geldelijke problemen; overheid en gemeente werden benaderd voor tegemoetkoming in de kosten. Het terrein was groot 17 are + 20 centiare en kostte 100 gulden, exclusief 23 gulden notariële kosten. De gemeenteraad kwam hen met 30 gulden tegemoet.

In 1876 kwam de verordening voor de bouw van een lijkenhuisje, deze kostte 60 gulden, wederom kwam de raad hen tegemoet met 25 gulden. Het huisje staat er nog altijd, maar is zo klein, dat er nauwelijks een kist kan staan. Sinds 1973 is dit huisje in Groninger rode baksteen Rijksmonument.

In Nieuweschans deed men tot 1897 alleen de reinigings- en begrafenisplechtigheid, de overige diensten besteedde men uit, zodat op de kosten voor ziekenoppas en waakloon kon worden bespaard. In 1897 werd een chevre opgericht.

Het terrein om de begraafplaats gaf inkomsten , de onbestraatte toegang was hooiland en voor de waterwegen verleende men visrecht. De gemeente kon niet meewerken aan een betere toegangsweg vanwege hun slechte financiële toestand, in 1913 kwam de vraag weer, echter in 1917 werd door de Werkverschaffing de weg in aanleg begonnen, pas in 1925 ging het werk verder.

De synagoge werd in 1934 verkocht, vóór de oorlog begroef men niet meer in Nieuweschans; de laatste was in 1922. Toch vindt in 1978 hier nog een begrafenis plaats, n.l. van Vrouwtje Jas, die kort daarvoor met haar man vanuit Amsterdam in Nieuweschans kwam wonen.

De begraafplaats telt Ao. 2007 45 zerken, op het glooiende terrein is duidelijk te zien dat het een gedeelte van de vestingwallen was, de gracht is deels intact en grote oude bomen verlenen het plaatsje een romantische charme.

De oudste steen uit 1818 is van Rachel Oppenheim-Cohen; 16 stenen staan op graven van Bundenaren. Op veel stenen wordt het karakter der overledene geprezen, soms de voortreffelijke eigenschappen genoemd en hun functies. De versieringen wijzen op de Levieten, zoals een sjofar-blazer; verder zijn er de gebruikelijke treurwilg, zeis des doods, eikenbladeren, zandloper en zon te ontwaren.

Gemaakt door G.F.H. Harkema-Lentz, d.d. september 2011.

Bron: E.P. Boon en J.J.M. Lettinck, "De Joodse Gemeenschappen in Westerwolde 1656 – 1950". Uitgave De Vey Mestdagh Stichting, 2004, pag.  279, 280 en 281.


Lewaje in 1975